Historiepenningen 17de eeuw

1684_front

1684: Teruggave Amsterdamse stadspapieren

1 jan, 1684 | Penningen

Hier zien we een buitengewoon interessante penning, gemunt nadat een harde botsing tussen de stad Amsterdam en de rest van de Republiek onder leiding van de prins van Oranje, Willem III, ternauwernood was afgewend. Het gaat om het teruggegeven van de administratie en brieven van Amsterdam, de grootste en machtigste stad van de Republiek, nadat die in opdracht van de Staten-Generaal (Willem III) in beslag was genomen. Die inbeslagname was een affront geweest waarbij iedereen zijn adem inhield. Er was dan ook het nodige aan vooraf gegaan.

Prins Willem wilde dat de Staten-Generaal 16.000 extra soldaten gingen werven om naar Luxemburg te sturen. Waarom naar Luxemburg? Omdat die stad werd belegerd door Lodewijk XIV. Deze koning was kort na het sluiten van de Vrede van Nijmegen energiek doorgegaan met het inlijven van gebieden, vooral in het noordoosten van Frankrijk en in de Spaanse Nederlanden (België). De twee gedupeerden van deze Franse gebiedsuitbreiding waren respectievelijk de keizer en Spanje, maar de keizer zette slechts boze woorden op papier en  bracht geen soldaten in het veld om de Zonnekoning de voet dwars te zetten en Spanje, die dat wel deed, werd door de Franse overmacht hard afgestraft. Willem III wilde nu met 16.000 soldaten het benarde Spanje, nog altijd bondgenoot van Nederland, te hulp komen en ergerde zich mateloos aan het tegensputterende Amsterdam. De Amsterdammers hadden weinig zin om als enige in Europa tegen de agressieve Lodewijk te gaan vechten; hun grote angst was een herhaling van Rampjaar 1672.

Begin 1684 was een hoog opgelopen conflict nog hoger opgelopen: de prins had een geheime Franse brief aan het Amsterdamse stadsbestuur weten te onderscheppen. Willem had de brief in de Statenvergadering van Holland laten voorlezen, maar niet voordat hij de Amsterdammers de zaal uit had gestuurd. Weinig regenten beheersten het Frans goed genoeg om de sierlijke volzinnen van de graaf van d’Avaux, de Franse ambassadeur, meteen goed te doorgronden en meer gelegenheid dan alleen deze voorlezing kregen ze voorlopig niet. Er stond niet echt belastend materiaal in, maar de toon was gezet: Amsterdam was een verrader. Kort daarop werden de Amsterdamse brieven in beslag genomen, die waren opgeborgen in een verzegelde kist, voor nader onderzoek. Dit was een zeer beledigende maatregel; iedere stad zou het hebben ervaren als een schoffering van de stedelijke soevereiniteit en de trotse netto-betaler aan Willems oorlogsbegroting deed dat helemaal.
Amsterdam besloot om zijn afgevaardigden aan de Hollandse vergadering in Den Haag naar huis te laten komen. Het was een eerste stap naar uittreding uit de Republiek. Ook weigerden de Amsterdammers mee te betalen aan de oorlogsbegroting zolang ze hun stadspapieren niet terug hadden. Maandenlang bleven de posities ongewijzigd, en vroeg iedereen zich af wie de nek zou buigen: Willem III of de even trotse Amsterdammers. Het werd de prins van Oranje. Willem had eieren voor zijn geld gekozen, wel wetende dat wanneer de Amsterdammers niet meer meebetaalden hij zijn grote ambitie, op het internationale podium het agressieve Frankrijk van repliek dienen, volledig zou moeten opgeven. De prins zwichtte voor de grote koopmansstad, die zijn kist met papieren terugkreeg.

Deze penning gewaagt van het formaat van de crisis die was afgewend. Op de ene kant een sloep in een onstuimige zee, met recht boven de zwoegende bemanning een verduisterende wolkenpartij die hagel, donder en bliksem op hun hoofden uitstort. Vlak  voor de boeg steekt ook nog eens een scherpe klip op uit de golven terwijl we achterin de sloep, bij de helmstok, een aantal mensgestalten bezig zien elkaar in de haren te vliegen. Het randschrift steekt dan ook waarschuwend de wijsvinger omhoog: DISCORDIA RES MAXIMAE DILABUNTUR, door tweedracht vervallen de grootste zaken. Op de voorgrond een smeekbede: DA NOBIS PACEM IN DIEBUS NOSTRIS, Geef ons vrede in onze dagen.

Op de andere zijde hangen als aan een waslijntje verschillende pamfletten die over het conflict gingen. Daarboven hoofdschuddend het commentaar: DE NIHILO NIHIL FIT NEC DICITUR, van niets komt niets en wordt niets gezegd. Onder de in de wind wapperende pamfletten staat te lezen: AMICUS PLATO, AMICUS SOCRATES SED MAGIS AMICA VERITAS, Plato is mijn vriend, ook Socrates is mijn vriend, maar mijn grootste vriend is de waarheid.