Historiepenningen 17de eeuw

1651_front

1651: de Grote Vergadering te ’s-Gravenhage

1 jan, 1651 | Penningen

De stemming van opluchting en wrevel na de dood van de coupplegende prins kwam het beste tot uitdrukking in de zogeheten ‘Grote Vergadering’. Op uitnodiging van de Staten van Holland stuurden alle gewesten een delegatie naar Den Haag om te beraadslagen over een stadhouderloze regering. Bij elkaar zo’n driehonderd man vergaderden negen maanden lang. Het resultaat was wat later de geschiedenis is ingegaan als het bewind van ‘de Ware Vrijheid’, waarin de Nederlandse Republiek geheel door de burgerbestuurders, dus zonder inmenging van een prins van Oranje, werd geregeerd.
Grofweg drie grote onderwerpen domineerden de agenda: de unie, de militie en de religie. Om met het laatste te beginnen; iedere provincie behield de bevoegdheid het kerkelijke leven zelf vorm te geven. De Gereformeerde Kerk werd erkend als de leidende kerk, maar geloofsdwang zoals ooit onder de Spanjaarden was uit den boze.

Hiermee verbonden was het onderwerp ‘unie’. Eenheid was belangrijk, evenwel geen van de zeven gewesten wilde al te veel inmenging van andere provincies. De gewesten hadden elk een grote mate van autonomie, slechts één figuur torende boven alle gewesten uit en verbond die met elkaar: de stadhouder. Maar Willem II had laten zien hoe destructief zo’n machtige functie kon uitpakken. Daarom werd besloten dat ieder gewest zelf mocht beslissen of het een stadhouder wilde of niet. Was onder Willem II het stadhouderschap een functie geworden waaronder zich zes gewesten hadden geschaard, in de Grote Vergadering werd die opeenhoping van macht tenietgedaan. Vijf van de zes benoemden geen nieuwe stadhouder. Friesland, gevolgd door Groningen, bevestigden Frederik Willem, graaf van Nassau-Dietz, als hun stadhouder.

Op het onderwerp van de militie volgde men dezelfde lijn; de vergadering besloot voorlopig geen nieuwe opperbevelhebber te benoemen. Het was immers vrede en het leger werd verkleind – niet het klimaat waarin de benoeming van een generalissimo erg urgent leek. Aan het einde van de vergadering was de positie van het Huis van Oranje zo goed als onttakeld. Om het wegvallen van de bovenprovinciale rol van de stadhouder te compenseren had de positie van de Staten-Generaal een promotie ondergaan – een verhoging van macht die feitelijk zou toekomen aan de provincie Holland omdat die het rijkste was en zestig procent bijdroeg aan de gezamenlijke schatkist.

Op de linkerzijde van de penning zit de Nederlandse stedenmaagd op de vaste ondergrond van een rotspartij, terwijl de winden sterk uit alle vier de richtingen blazen en de zee doet rimpelen. In de ene hand heeft ze de lans met daarop de vrijheidshoed, in de andere het koord waaraan alle zeven wapenschilden van de provincies zijn geregen. UT RUPES IMMOTA MARI, STANT FOEDERE JUNCTI,  zoals een onbeweeglijke rots in zee staan zij vast door het verbond verenigd. Op de andere zijde de tekst, die in vertaling luidt: Terwijl de hele wereld zich verbaasd afvraagt hoe de zaken in de Verenigde Nederlanden na de dood van de prins van Oranje zullen lopen en ieder het zijde voorspelde nadat de Hofzaal voor de vergadering was geopend, zo hebben de bondgenoten tenslotte door Gods gunst de godsdienst, de verbintenissen en de krijgszaken krachtig verzekerd en elkaar daarover rondelijk de hand geschud en zijn op 26 augustus 1651 in vriendschap gescheiden, waarmee ze de hoop en de wensen van kwaadwilligen logenstraften en die der goedwillenden overtroffen, ter gedachtenis van welke zaak de Staten van Zeeland deze penning hebben doen munten.