Historiepenningen 17de eeuw

1578 Front

1578: Verlening aan Amsterdam van het stadswapen en de keizerskroon

1 jan, 1578 | Penningen

De nederlaag van Gembloers was een ernstige tegenslag voor de opstandelingen, die werd gevolgd door een reeks van Spaanse veroveringen van stadjes als Aalst, Tienen en Leuven. Gelukkig was er een lichtpuntje: een paar dagen na de nederlaag (2 februari) sloten de Staten van Holland en de rijke koopmansstad Amsterdam een overeenkomst, waarin werd bepaald dat de Amsterdammers zich onder het bestuur van de prins van Oranje schaarden. Dit was een uitvloeisel van de Pacificatie van Gent, en waaraan de Landvoogd Don Juan zich met zijn handtekening aan had verplicht. Tot dan toe was Amsterdam koningsgezind geweest en het stadsbestuur katholiek van signatuur. Alleen dat eerste veranderde met het de gesloten overeenkomst, de Amsterdamse burgemeesters bleven, beklemtoonden ze, in hart en nieren katholiek blijven, ook al nam de stad met die opstelling in Holland een uitzonderingspositie in.

De hierboven afgebeelde penning kan worden gezien als een lofzang op het stedelijke zelfbewustzijn dat tot het halstarrige  gedrag van Amsterdam had geleid. Aan beide kanten grijpt de maker terug op taferelen uit het verre (en katholieke) verleden van de stad. Links zien we graaf Willem IV die in het jaar 1342 de burgervaders een nieuw stadswapen schenkt. Het oude wapen staat ver weg op de horizon, een geankerd koggeschip, het nieuwe prijkt op de voorgrond: de drie witte kruisen op een zwarte balk. ‘Comes Wilhelmus hoc insigne Amstelodamo dono dedit 1342’: Graaf Willem heeft dit wapen aan Amsterdam geschonken 1342. Rechts laat een gebeurtenis van anderhalve eeuw later zien, anno 1488, waarin keizer Maximiliaan de Amsterdamse bestuurders het recht verleent voortaan de keizerskroon boven hun stadswapen te mogen voeren. ‘Caesar Miximilianus coronam imperialem donavit Amstelodamo 1488’: keizer Mailimiliaan heeft aan Amsterdam het recht van de keizerlijke kroon te voeren geschonken in 1488. Dergelijke gebeurtenissen en voorrechten moesten herinnerd blijven om het uitzonderlijke karakter van de stad te onderstrepen.

Maar vanaf het midden van de de jaren ’70 van de zestiende eeuw had Amsterdam voor zijn uitzonderingspositie een hoge prijs betaald. Omdat de stad hardnekkig katholiek en koningsgezind was gelbeven, hadden de opstandelingen haar omsingeld. De toegangswegen over land en water werden bewaakt door de geuzen. Er kwam geen wagen of schip de stad binnen zonder hun toestemming, waardoor de Amsterdammers hun handel zagen vervallen, het stiller zagen worden op de kades, de pakhuizen leger zagen worden. Maar ook kregen de inwoners te kampen met gebrek aan voedsel, eenvoudige zaken als graan en bier werden schaars. En dat allemaal omdat de katholieke bestuurders voor de koning, en in ieder geval tegen Oranje kozen. De overeenkomst van deze bestuurders met de Staten van Holland bracht verlichting aan de inwoners: van de ene op de andere dag werd de blokkade opgeheven en kwamen er weer wagens met voedsel en handelswaar binnen, en keerde de bedrijvigheid terug in de haven.

Toch waren nu de laatste dagen van het Amsterdamse stadsbestuur geteld. In mei 1578 vond een geweldloze coupe plaats, waarin 26 leden van de bestuurlijke elite, aangevuld met een aantal algemeen verafschuwde Franciscaanse monniken, gevankelijk meegevoerd naar de dam, daar in een paar schuiten gezet en voorbij de banpalen aan de Amstel weer aan land gezet. Ze waren vrij om te gaan en staan waar ze wilden, zolang het maar niet de van nu af aan protestantse stad aan het IJ was. Vanaf dit jaar werd de opstand dus gesteund door Amsterdam, dat toen al een van de grootste en rijkste steden van de Lage Landen was en weldra alle andere in weelde en formaat zou overtreffen. De steun van Amsterdam zou voor de krijgskas van de opstandelingen van groot belang blijken.